Arnhem over de brug
Aan het begin van de jaren dertig waren voor Arnhem vier factoren van belang voor een Rijnsprong: de bescherming van de waardevolle natuurgebieden ten noorden van de stad tegen verdere aantasting; de bouw van de in 1935 in gebruik genomen Rijnbrug en in samenhang daarmee de inpoldering van de buitenpolder Malburgen met aanleg van een nieuwe bandijk langs de Rijn; en gebrek aan bouwlocaties binnen de stadsgrenzen terwijl woningbouw de bevolkingsgroei moest opvangen. Arnhem had op de zuidelijke Rijnoever circa 130 hectare grondgebied, de Stadswaarden. S.J.P. de Monchy (1880-1961), burgemeester van Arnhem van 1921 tot 1934, zag in de ‘Malburgsche Polder’ ruimte voor stadsuitbreiding. Het stadsbestuur beschouwde het poldergebied ten zuiden van de Rijn als een groot stuk niemandsland. Het zag geen landschapsschoon, boomgaarden of landbouwgrond, maar toekomstige bouwgrond en liet het ontwikkelingsplan Groot Malburgen opstellen. De gemeente Huissen verzette zich tegen de verlangde grenswijziging. De polder Malburgen was immers van belang voor de tuinbouw. Stedenbouwkundige Pieter Verhagen (1882-1950) en architect M. J. Granpré Molière (1883-1972) ontwierpen de woonwijk Malburgen als onderdeel van het algemeen uitbreidingsplan van Arnhem. Malburgen zou de enige uitbreidingswijk ten zuiden van de Rijn zijn, een tuindorp met eengezinswoningen, beneden- en bovenwoningen in het groen!
Grenswijziging per 1 april 1953: gebied ten oosten van De Praets
In 1940 waren ten westen van de ‘Nijmeegsche weg’ 360 woningen klaar, aan de Wilgenlaan, de Haagdoornstraat en de Hazelaarstraat. Arnhem had sinds 20 juli 1938 een nieuw plan voor grenswijziging. De stad wilde van de gemeente Huissen 595 hectare grond in de polder Malburgen en van de gemeente Elst de polder Meinerswijk. Het Elster gemeentebestuur vond stadsuitbreiding ten zuiden van de Rijn nodig noch gewenst. Het zag de Rijn als een goede natuurlijke begrenzing van de gemeente Arnhem en de stad kon de bevolkingsaanwas binnen de bestaande gemeentegrens opvangen. Uitbreiding naar het zuiden betekende aantasting van de schoonheid van het rivieren- en polderlandschap en van agrarische belangen. Bebouwing ten noorden van de stad met enigermate aantasting van natuurschoon verdiende de voorkeur boven bewoning in het lage polderland. Voor de gemeente Elst betekende de verlangde annexatie de overgang van 227 inwoners en drie steenfabrieken. In die fabrieken werkten het hele jaar 115 en tijdens de campagne 247 arbeiders. Van hen behoorden respectievelijk 47 en 77 personen tot de bevolking van de gemeente Elst. Ook de hoofdingenieur van provinciale waterstaat wees annexatie van de polder Meinerswijk af. Het algemeen belang was daarmee niet gediend; de polder was moeilijk bereikbaar, niet geschikt voor vestiging van industrie en moest zijn landelijke karakter behouden. Oorlogshandelingen door operatie Market Garden richtten ook schade aan in Malburgen. De naoorlogse woningnood vereiste aanpassing van de oorspronkelijke plannen. Het beoogde tuindorp kreeg de vorm van een wijk met strokenbouw en portiekflats. Arnhem haalde 23 mei 1946 het plan uit 1938 weer uit de kast. Het uitgewerkte plan voorzag in de bouw van circa zesduizend arbeiders- en middenstandswoningen voor circa twintigduizend inwoners. Op de minder goede (kom)gronden waren onder meer begraafplaatsen en sportvelden geprojecteerd. De stad wilde van Elst buurschap De Praets en een strook grond ten oosten van De Praets. Elst wees 9 december 1949 overdracht van De Praets resoluut van de hand. Besprekingen met de gemeenten Huissen en Elst leidden in december 1950 tot een compromis.
Figuur 1: compromis van december 1950
De wet van 27 maart 1953 (Staatsblad, 137) trad 1 april 1953 in werking. Huissen droeg 120 hectare van de polder Malburgen over, Elst een strook van ruim 18 hectare ten oosten van De Praets en de Eldense dijk. De gemeentegrens mocht aan de westzijde van de Eldense dijk lopen, omdat die dijk eigendom was van de gemeente Arnhem.
Figuur 2: grenswijziging, 1 april 1953
Grenswijziging per 1 maart 1966: polder Meinerswijk, dorp Elden en Eldense Veld
De gebiedsuitbreiding van 1953 bleek weldra ontoereikend. Arnhem wilde haar grondgebied ten zuiden van de Rijn met circa 438 hectare uitbreiden: 335 hectare van de gemeente Huissen en 103 hectare van de gemeente Elst. Het verlangde Elster gebied omvatte 79 hectare van de polder Malburgen en De Praets (24 hectare). De zuidgrens kon de Rijnbandijk (Huissense dijk en Drielse dijk) zijn. De stad verzocht 23 februari 1959 de Kroon een wetsvoorstel tot grenswijziging met Elst en Huissen in te dienen. De gemeenteraad van Elst besliste 14 juli 1959 afwijzend. De grensverlegging was niet gemotiveerd, omdat Arnhem voor de eerste dertig jaar over voldoende capaciteit beschikte binnen de eigen grenzen. Annexatie van Elster gebied in de Malburgse polder met inbegrip van de snelweg was niet verantwoord. Dat gebied was immers niet geschikt voor normale bebouwing. Overgang van het overige deel van de polder Malburgen was onnodig omdat Arnhem niet van plan was om daar te bouwen. Annexatie van De Praets was overbodig omdat ook dat gebied niet geschikt was voor bebouwing. Ook het Gelderse Landbouwschap verzette zich tegen de Arnhemse plannen. Het overleg geraakte in een impasse. Arnhem trok het verzoek 26 september 1960 in, omdat het streekplan Rijn en IJssel een verdergaand voorstel bevatte. Gedeputeerde Staten (GS) namen vervolgens het initiatief om tot grenswijziging te komen. Ze stuurden hun plan tot grenswijziging 3 maart 1961 naar de betrokken gemeenten. GS wilden voorkomen dat binnen vijfentwintig jaar weer een annexatie nodig zou zijn. Nijmegen koos voor uitbreiding in het Rijk van Nijmegen, vooral in het gebied tussen Groesbeek, Beek en Heumen-Malden.
Figuur 3: door GS voorgestelde grenswijziging 1961
Het op 12 oktober 1961 vastgestelde streekplan voorzag in overdracht aan Arnhem van de polders Malburgen en Meinerswijk, De Praets en binnendijks gebied ten zuiden van de Rijnbandijk (Drielse dijk). In totaal circa 740 hectare Elster gebied met circa achttienhonderd inwoners. Het binnendijks gebied bestond uit het dorp Elden, het Eldense Veld tussen de spoorlijn en de Rijksweg West (circa 300 hectare) en de aan de oostzijde van de spoordijk gelegen enclave van Heteren (circa 13 hectare). De zuidgrens was vrijwel een loodlijn beginnend bij de kruising van de Rijksweg West en de Rijksweg Oost en staande op de spoorlijn Arnhem-Nijmegen; in het westen begrensd door de spoorlijn en in het oosten door de A52. Als compensatie bood het streekplan geen landschapsontwikkeling maar een versnelde groei voor de gemeente Elst naar twintigduizend inwoners. GS wilden ’aan natuurschoon rijk gebied zo ongerept mogelijk bewaren’ en de natuurgebieden van de Veluwe vrijwaren van bebouwing. Alsof er in de Over-Betuwe geen landschapsschoon was! Die keuze betekende stadsuitbreiding ten zuiden van de Rijn ten koste van juist Over-Betuws landschapsschoon. Op langere termijn dachten GS aan overdracht van gebied tot twee kilometer van de Linge. Deze gedachte was in strijd met het beleid gericht op handhaving van de Over-Betuwe als open, groene buffer tussen Arnhem en Nijmegen. Dit beleid was vastgelegd in alle streekplannen tot het begin van de jaren negentig van de twintigste eeuw.
De polder Meinerswijk (circa 355 hectare) was omgeven door de Neder-Rijn, de Drielse dijk en de Eldense dijk. Waterstaatkundige en militaire belangen beperkten eventuele woningbouw. Het doorlaatwerk, de sluizen en de geschutskoepels in Meinerswijk waren van 1951 tot 1964 onderdelen van de Rijn-IJssellinie. Het doorlaatwerk is nu een rijksmonument. In de polder stonden van omstreeks 1875 tot omstreeks 1985 drie steenfabrieken: de Gallantijnse Waard (circa 1873 tot 1975; van 1933 tot 1975 van de firma H.W. Paes), steenfabriek Elden van J.M.J. Terwindt (1927 tot 1982) en Vlamovenfabriek Meinerswijk van onder meer E.J.H. Ariëns (1875 tot 1985). De Griftdijk - sinds 1935 Rijksweg West en Eldense dijk - sloot op De Praets aan op de schipbrug. Van deze sinds 1603 bestaande brug op drijvende pontons kon het middendeel eruit worden gevaren voor het scheepvaartverkeer. Met de ingebruikname van de Rijnbrug in 1935 kon de schipbrug verdwijnen. Sinds 1977 ligt op deze plaats de tweede stadsbrug, de Nelson Mandelabrug. Het kerkdorp Elden viel van 1327 tot 1811 onder het schoutambt Elst; werd in de napoleontische tijd in 1811 ingedeeld bij Huissen; was van 17 december 1813 tot 1 januari 1817 een zelfstandige gemeente en maakte sinds 1 januari 1817 weer deel uit van het schoutambt - in 1851 gemeente - Elst. Elden en Elst waren dus ruim zes eeuwen met elkaar verbonden. De gemeenteraad van Elst stemde op 13 april 1961 in met overdracht van het gebied ten noorden van de Rijnbandijk (circa 458 hectare); niet met overgang van gebied ten zuiden van die dijk (circa 300 hectare). GS stuurden op 8 december 1961 hun voorstel tot grenswijziging naar het ministerie van Binnenlandse Zaken. Op verzoek van de minister legden GS de betrokken gemeenten 14 november 1962 de vereiste ontwerpregeling voor. Huissen ging 18 december 1962 akkoord met de overdracht van 335 hectare van de polder Malburgen. Arnhem stemde 7 januari 1963 zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming in met de ontwerpregeling. De raad van Elst bleef 15 januari 1963 bij zijn standpunt van 13 april 1961. GS stuurden hun advies over de reacties naar de minister van Binnenlandse Zaken. Minister E.H. Toxopeus (1918) bezocht 18 december 1963 het gebied en hoorde ook de raad van Elst. Het kabinet-Marijnen (1963 tot 1965) stuurde het bewuste wetsontwerp 20 mei 1964 naar de Tweede Kamer. De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer bracht 2 oktober 1964 ook een bezoek aan het gebied. De commissie was bereid in het bekende café-restaurant Royal aan het Willemsplein te Arnhem het gemeentebestuur van Elst te horen. Reeds in juli stuurden B. en W. van de gemeente Elst de commissie een in juni door gemeentesecretaris G.P. Sterrenberg geschreven nota met kritiek op het wetsontwerp. De conclusie was dat overdracht van gebied ten zuiden van de Rijnbandijk ‘op niet-deugdelijke gronden steunt’; dat tot een beslissing tot overdracht van dit gebied ‘in redelijkheid niet kan worden gekomen’; en dat een wet die dat toch doet te kwalificeren was als ‘onbehoorlijk bestuur’, ‘onrechtmatig handelen’ en ‘onbehoorlijke wetgeving’. De kamercommissie stelde 22 december 1964 het voorlopig verslag vast. De Elster gemeenteraad besloot te wachten op de memorie van antwoord van de minister. De commissieleden erkenden dat Arnhem ‘dringend gebiedsuitbreiding’ nodig had en daarin zo spoedig mogelijk moest worden voorzien. Ze verschilden van mening over de omvang van die uitbreiding. Ze aanvaardden het Arnhemse voorstel over overdracht door de gemeente Huissen van de polder Malburgen en door de gemeente Elst van de polder Meinerswijk. Ze waren verdeeld over het voorstel van GS hieraan gebied ten zuiden van de Rijnbandijk toe te voegen. Voorstanders daarvan steunden het streven van GS gebiedsuitbreiding ten noorden van Arnhem zo veel mogelijk te beperken. Dat betekende dus toereikende gebiedsuitbreiding ten zuiden van de Neder-Rijn. Zij meenden dat de wetgever anders in 1974 de fout van 1964 moest goedmaken, zoals in 1964 de fout van 1953. Het dorp Elden zou waarschijnlijk later toch overgaan naar Arnhem. Het zou immers tegen de Arnhemse bebouwing aan komen te liggen, een deel ervan vormen en op een steenworp afstand van Arnhem komen te liggen. Tegenstanders van de overgang van Elden naar Arnhem zagen mogelijkheden voor woningbouw ten noorden van Arnhem bij Schaarsbergen. Het streekplan stond immers de bouw van omstreeks 4.500 woningen toe tussen Kemperbergerweg en Deelenseweg. Bovendien was Arnhem toch een Veluwestad? Stadsuitbreiding in zuidelijke richting moest op een duidelijk in het terrein te onderkennen grenslijn stuiten, zoals de Rijnbandijk. Niet op ‘een altijd arbitraire, kunstmatige grens ergens in de Betuwe’. Zij vreesden aaneengroeien van Arnhem en Nijmegen en ‘bevriezing’ van de gemeente Elst door uitbreiding van Arnhem in de Over-Betuwe. Elst moest een sterke gemeente blijven met een bufferfunctie tussen Arnhem en Nijmegen. W.M.C. Klijn (1904-1979), burgemeester van de gemeente Elst van 1 juni 1946 tot 1 juni 1967, was tegen het oprukken van Arnhem in de Over-Betuwe. ‘We zullen met alle oorbare en dienstige middelen strijden voor de rechten van Elst en alles doen om deze onrechtmatige zaak te verhinderen’. Zo zei hij 28 januari 1965 tegen de raad. De gemeente Elst had circa zestienduizend inwoners en was tegen annexatie van Elden. Arnhem hoefde niet meer grond dan nodig was. De Rijnbandijk moest de grens zijn. Arnhem had de eerste vijfentwintig jaar bouwgrond genoeg. Elden moest Elden blijven. De gemeente Elst streed voor behoud van het dorp Elden.
Staatssecretaris Th. J. Westerhout (PvdA; 1922-1987) van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Cals (14 april 1965 tot 22 november 1966) bracht op 28 juli 1965 een bezoek aan het bij de grenswijziging betrokken gebied. Hij was bereid tot overleg in het provinciehuis met het dagelijks bestuur van de gemeente Elst. Burgemeester Klijn overhandigde tijdens die bespreking de staatssecretaris een tijdschriftartikel van de hand van de gemeentesecretaris. Het verscheen 20 augustus 1965 in ‘De Nederlandse Gemeente’ (overgenomen in ‘De Betuwe’, 10 september 1965) onder het kopje ‘Onbehoorlijke Wetgeving’. Het kabinet toonde weinig respect voor historisch gegroeide gemeentegrenzen met een grenswijziging die ingrijpender was dan noodzakelijk. Verstedelijking moest niet buiten maar binnen stadsgrenzen plaatsvinden! In het geval van Arnhem wees hij op onjuiste berekeningen en te hoge en verouderde prognoses van het inwoneraantal uit de jaren vijftig. Die gegevens vormden de basis voor het streekplan en de gewenste stadsuitbreiding ten zuiden van de Neder-Rijn. De werkelijkheid bleef gewoonlijk 40% op de prognose achter. Arnhem had het gebied ten zuiden van de Rijnbandijk dus niet nodig. Daarom maakte de gemeente Elst bezwaar tegen afstand daarvan, niet tegen afstand van het gebied ten noorden van die dijk. De staatssecretaris zond 24 augustus 1965 de memorie van antwoord naar de kamercommissie. Hij vond het te veel gevergd bij een grenswijziging voor elke hectare aan te tonen dat de overgang daarvan noodzakelijk was. Zijn uitgangspunt was ‘beter te veel dan te weinig’, zoals in 1953. Uitbreiding voor Arnhem met een gebied van duizend hectare inclusief het dorp Elden was voor vijfentwintig jaar voldoende. Uitbreiding naar het noorden was niet mogelijk. Aan het streekplan Rijn en IJssel was bij KB van 13 april 1965 nr. 35 goedkeuring verleend. Aan stedelijke bebouwing bij Schaarsbergen was goedkeuring onthouden. De bebouwing zou zich uitstrekken tot ‘de ter plaatse komende hoofdverkeerswegen’. De grenslijn zou dus duidelijk in het terrein te onderkennen zijn. Elden lag op steenworp afstand van Arnhem en op vrij grote afstand van Elst, meende de staatssecretaris. In Meinerswijk waren de defensiebelangen wel opgeheven, maar een groot deel van de groene rivier – een brede strook buitendijks land – was nodig voor de waterafvoer. Voor de gemeente Elst dreigde geen ‘bevriezing’. Het streekplan bood Elst als compensatie uitbreidingsmogelijkheden. Het dorp kon van 7.500 inwoners in 1965 groeien naar een inwonertal van 16.000 in 1980. Elst moest een ‘sterke tussengemeente’ blijven met een bufferfunctie tussen Arnhem en Nijmegen.
Het gemeentebestuur van Elst was woedend. De raad besloot 14 september 1965 na twee uur spoedoverleg met 12 – 2 (PvdA)stemmen bij de Tweede Kamer te protesteren tegen overdracht van Elden. De belangrijkste argumenten waren dat in 1953 geen fout was gemaakt, maar besloten op grond van door Arnhem verstrekte gegevens. De noodzaak van circa driehonderd hectare was niet aangetoond en stedelijke bebouwing vormde een aantasting van de schoonheid van het Over-Betuwse landschap. Een exemplaar van het protest stuurden B. en W. naar de fracties in de Tweede en Eerste Kamer en de pers. Voorafgaand aan de openbare behandeling van het wetsontwerp in de Tweede Kamer stelde de commissie enkele vragen over het cijfermateriaal. De controverse tussen Arnhem en Elst ging immers over prognoses, ramingen en daadwerkelijk voor woningbouw beschikbare hectaren in het over te dragen gebied. De Tweede Kamer stemde op 23 september 1965 in met het wetsvoorstel. De KVP, ARP en Boerenpartij waren tegen de overgang van Elden naar Arnhem. De meerderheid (PvdA, VVD, CHU en PSP) verwierp het amendement van het Gelderse Statenlid J.H.W. van Koeverden (KVP) met 68 tegen 40 stemmen. Dat beoogde beperking van de uitbreiding tot het gebied ten noorden van de Rijnbandijk. Verdere uitbreiding was noodzakelijk noch wenselijk. De argumenten waren voornamelijk de onjuiste bevolkingsprognoses en de aantasting van Over-Betuws landschap, boomgaarden, landbouwgrond en de vrij smalle open groenstrook tussen Arnhem en Elst. De Tweede Kamer zond het wetsontwerp ter verdere behandeling naar de Eerste Kamer. ‘We moeten het verloop verder afwachten’ zei burgemeester Klijn. Een aantal ‘vooraanstaande Eldenaren’ stuurde 7 oktober een protestbrief aan de CHU-fractie in de Eerste Kamer. Het Tweede Kamerlid voor de CHU P. Bode (1963 tot 1968) had met enkele tientallen Eldenaren gesproken. Zijn conclusie was dat de balans ten gunste van Arnhem doorsloeg. Hij was echter voorbijgegaan aan de door die Eldenaren gestelde voorwaarden: ontwikkeling van Elden tot een tuindorp zonder hoogbouw. Hij had vooral inwoners gesproken die slechts een korte tijd in Elden woonden; ‘eenvoudige lieden’ die weinig van de vraagstelling begrepen; jongeren die geen kennis hadden van de historische ontwikkelingen; zakenlui die zakelijk voordeel zagen; agrariërs die goede prijzen voor hun gronden hadden gekregen of hoopten te krijgen; en dorpelingen die in Arnhem werkten en op betere voorzieningen hoopten. Deze peiling mocht geen richtsnoer zijn voor het standpunt van de CHU-fractie in de Eerste Kamer. De Eldenaren stonden immers niet te juichen over overgang van hun dorp naar de stad. De gemeente Elst stuurde 5 november een advies naar de Eerste Kamer waarin het Elster standpunt nogmaals was toegelicht. Het advies was 2 november met 13-2 (PvdA)stemmen door de raad aangenomen. Doel was de argumenten van de voorstanders van overdracht van Elden naar Arnhem te weerleggen. Arnhem had meer woningen gebouwd dan nodig was en voorzieningen voor industrie, handel en verkeer dubbel geteld. Voor vijftien- tot zestienduizend woningen was het gebied ten zuiden van de Rijnbandijk niet nodig. Onaanvaardbaar voor de Kamer was in de toekomst nog een grenswijziging. Elst deelde uiteraard dat standpunt en drong aan op het nemen van de juiste beslissing op de juiste gronden. De Eerste Kamer nam 9 november 1965 het wetsvoorstel aan zonder hoofdelijke stemming en zonder debat. Bij wet van 10 november 1965 (Staatsblad, 481) was de grenswijziging een feit. Elden ging 1 maart 1966 over naar Arnhem. Eldenaren in het landelijke gebied rond de Mooieweg in de polder Elden bleven bij de gemeente Elst.
Figuur 4: grenswijziging, 1 maart 1966
Er waren geen afspraken gemaakt tussen de gemeenten Arnhem en Elst; ook niet over compensatie voor de aantasting van het landschapsschoon en nadelige financiële consequenties. Alleen al de uitkering uit het gemeentefonds zou bijna twee ton minder zijn door het vertrek van 2200 inwoners. De gemeente Elst moest wel een sterke gemeente blijven met verantwoordelijkheid voor de bufferfunctie tussen Arnhem en Nijmegen. Elst nam 24 februari 1966 afscheid van de drie Eldense raadsleden Th. W. Kruse en H.W. Leenders (KVP) en H.J. Bötzel (CHU). Kruse was raadslid van 19 mei 1933 tot 29 augustus 1935 en van 22 augustus 1946 tot 1 maart 1966; Bötzel, de pleitbezorger van de agrarische belangen, van 6 september 1949 tot 1 maart 1966; en Leenders van 4 september 1962 tot 1 maart 1966. Het voltallige gemeentebestuur was op 28 februari 1966 aanwezig bij de afscheidsreceptie voor de Eldenaren in café-restaurant ‘Ons Huis’ aan de Brink.
De gemeente Arnhem heette begin maart in een brief met uitgebreide informatie de nieuwe inwoners welkom in hun nieuwe woonplaats (sic!). Burgemeester en wethouders beloofden tijdens de welkomstbijeenkomst de Eldenaren handhaving van het dorp Elden met zijn eigen sfeer en kleinschalig landelijk karakter. Het zou een dorp in het groen blijven en geen stadswijk worden. Arnhem had echter nog steeds geen oog voor de kwaliteit en schoonheid van het rivierenlandschap. Om de dorpskern kwam een ring van wegen (Batavierenweg, Burgemeester Matsersingel) met daarbuiten grootschalige woonwijken. De woningbouw in Elderveld begon in juni 1971 in de laaggelegen komgronden van het Eldense Veld, voormalig moerassig, vochtig gebied dat geschikt was voor veeteelt. Drieduizend woningen in de vorm van flats en eengezinswoningen verrezen voor in totaal elfduizend inwoners; de ene helft ten noorden, de andere ten zuiden van de voormalige Middelweg. De nieuwe woonwijk was door een groenstrook vrijwel afgezonderd van Elden en het wijkverkeer was buiten het dorp om gevoerd. De stad kwam dus aanvankelijk haar belofte na, maar hield geen rekening met de nauwe relatie tussen dorp en agrarisch buitengebied of woon- en werkgebied. Na het verloren gaan van het agrarische gebied met zijn boerderijen, boomgaarden en weilanden bleef van het dorp niet meer over dan een woongebied. Sommige agrariërs en de beide Rijkspolitieagenten die geen deel wilden uitmaken van de Arnhemse gemeentepolitie ‘vluchtten’ naar Elst. De van de agrariërs afhankelijke ondernemers verdwenen, mede door de komst van het winkelcentrum Kronenburg. Het dorp met circa 2250 bewoners ontwikkelde zich tot een woonwijk die een stadswijk dreigt te worden. Na veel strijd kreeg Elden pas in 1983 het blauwe plaatsnaambord met opschrift ‘Elden Gemeente Arnhem’. In de jaren negentig verrees aan de zuidzijde van het dorp stedelijke hoogbouw: ‘kantorenpark’ De Gelderse Poort en het circa 86 meter hoge Ohra gebouw. Aan de noordzijde kwam het 25 maart 1998 geopende voetbalstadion en evenementencomplex Gelredome. Horizonvervuilende bebouwing die niet past in het Over-Betuwse landschap en nabij het dorp Elden. De grens was geen duidelijk in het terrein te onderkennen lijn langs hoofdverkeerswegen. Die was getrokken onder het punt waar de Rijksweg West de Rijksweg Oost (defensiedijk) kruiste, een stukje ten zuiden van het Ohra gebouw. Vandaar liep de grenslijn vrijwel kaarsrecht naar het westen tot de spoordijk en de andere kant op naar de A52. Vervolgens liep de grens aan de oostzijde van de autosnelweg loodrecht naar het noorden, naar de Huissensedijk. De Rijnbandijk behoorde tot de gemeente Arnhem; de huizen aan de dijk en het landelijk gebied van de polder Elden ten oosten van een strook naast de A52 en ten zuiden van de Rijnbandijk bleven bij de gemeente Elst. Bij zijn afscheid eind mei 1967 waarschuwde burgemeester Klijn: ‘waakzaamheid zal ook in de toekomst nodig zijn’. Er moet voldoende open ruimte blijven tussen Elst en Arnhem en Nijmegen. Dit gebied mag niet ontaarden tot één grote steenklomp.
In 2009 schrapte Arnhem in strijd met de beloften de naam Elden definitief uit het plaatsnamenregister en de basisregistratie. Uit kostenoverwegingen (112.000 euro) is er sindsdien maar een woonplaats met een postcode: Arnhem. Bezwaar van de Stichting Behoud Historische Waarden Elden was zonder goede reden een dag te laat bij de Raad van State ingediend.
Grenswijziging per 1 januari 1974: polder Elden en buurschappen De Laar en Rijkerswoerd
De gemeente Arnhem was intussen in het Ontwikkelingsplan Groot Malburgen 1967 vooruitlopend op een streekplanherziening al de basis aan het leggen voor die beruchte steenklomp. Het agrarische gebied tussen Huissense dijk en Rijkerswoerdsestraat en ten noorden van de weg De Laar was al ingetekend voor toekomstige stadsuitbreiding. Voorzien in dit nog steeds Elster gebied waren recreatieobjecten, woningen, wijkcentra, sportvelden en de bouw van instellingen van belang voor de agglomeratie Arnhem. De stad toonde haar ware aard van ongebreidelijke expansiezucht. Voor die uitbreiding met circa tienduizend woningen was opnieuw een grenswijziging met de gemeente Elst nodig. De stad wilde weer profiteren van een streekplanherziening. Die was nodig door de onthouding van goedkeuring aan het onderdeel stedelijke bebouwing in Schaarsbergen in het streekplan en de toenemende behoefte aan woningen. De Elster gemeenteraad verklaarde zich 10 oktober 1967 mordicus tegen een verder oprukken van Arnhem. Het voorontwerp tot algehele herziening van het streekplan Rijn en IJssel voorzag in vergroting van Malburgen voor circa tachtigduizend inwoners. Daarvoor nodig was het agrarische gebied ten zuiden van de sinds 1966 bestaande zuidgrens. Een gebied van circa 575 hectare met 250 inwoners: tussen de spoorlijn, de weg De Laar, Rijkerswoerdsestraat en de gemeentegrens met Huissen. In hetzelfde jaar dat Arnhem begon met de ontwikkeling van Elderveld vroeg de stad al om de derde grenswijziging met de gemeente Elst. Arnhem verzocht 1 juni 1970 GS daarvoor het initiatief te nemen.
De gemeenteraad van Elst stemde 24 september 1968 met grote tegenzin in met het voorontwerp tot streekplanherziening. Een belangrijke reden voor de instemming was een mededeling van burgemeester F. W.M. Baron van Hövel tot Westerflier (1921-1989). Tijdens bestuurlijk overleg had Arnhem op 3 september 1968 twee beloften gedaan. ‘De bebouwing die oorspronkelijk tot aan de Rijkerswoerdsestraat was geprojecteerd, (wordt) tot een afstand variërend van 150 tot 400 meter naar het noorden teruggebracht’. Ten noorden van de gemeentegrens kwam een groengordel van driehonderd meter met sportvelden. De raad betreurde dat er ‘óver ons maar zónder ons’ was beslist door de provincie en Arnhem. Tegenstemmen betekende slechts vertraging. De raad verbond aan medewerking aan de grenswijziging ‘in elk geval’ nog één voorwaarde. De feitelijke gebiedsovergang mocht niet eerder plaatsvinden dan na de gunning van de tweede verkeersbrug. Malburgen mocht niet te veel op zichzelf zijn aangewezen met het risico van groei naar een zelfstandige stad. De woorden ‘in elk geval’ wezen op de mogelijkheid meer voorwaarden te stellen. Overleg tussen beide gemeenten leidde tot de nieuwe zuidgrens Rijkerswoerdsestraat en de weg De Laar. Het over te dragen gebied bestond uit de polder Elden; het noordelijke deel de Hoge Woerd van buurschap Rijkerswoerd (tussen Eldense zeeg en Rijkerswoerdsestraat); en het oostelijke gedeelte van buurschap De Laar.
Figuur 5: grenswijzigingen, 1953, 1966 en nieuwe zuidgrens (Ontwikkelingsplan Groot Malburgen 1969)
Deze ontwikkeling kwam overeen met de Tweede Nota inzake de Ruimtelijke Ordening (1966). Het beleidsuitgangspunt om de verwachte bevolkingsgroei op te vangen was gebundelde deconcentratie in de vorm van groeigemeenten buiten de steden (zoals Duiven en Westervoort van 1981 tot en met 1995). Tussen stedelijke gebieden moesten groene bufferzones blijven bestaan! Verstedelijking kon plaatsvinden aan de buitenranden van de stad. Provinciale Staten stelden 25 februari 1970 het herziene streekplan Rijn en IJssel vast. Op basis daarvan stelde Arnhem het Ontwikkelingsplan Groot Malburgen 1969 vast. De ontwikkeling van Elderveld was voorzien voor de jaren zeventig en de afronding van de laatste uitbreiding in Malburgen in 1985. Opmerkelijk was dat het streekplan en dus het Ontwikkelingsplan Groot Malburgen het gebied tussen de bebouwing van Malburgen en Elst wilden bestemmen als recreatiegebied. Dit agrarische gebied lag nota bene geheel binnen de gemeentegrens van Elst! Al in 1968 had Arnhem bij de provincie een aanvrage ingediend voor zandwinning in een geprojecteerde plas ten zuiden van de Rijkerswoerdsestraat. Nota bene ook op grondgebied van de gemeente Elst en zonder die gemeente daarin te kennen! Typisch Arnhem! In 1970 was begonnen met de eerste fase van de zandwinning voor het bouwrijp maken van de bouwterreinen – komgronden - in Elderveld. In oktober 1970 verscheen ook al een Arnhems schetsplan voor recreatieve mogelijkheden in het gebied tussen de zuidgrens van Malburgen en voorbij de Linge; de recreatiezone tussen Malburgen en Huissen en de Grote Molenstraat tussen Elst en Driel. De grootte en vorm van de plas in Rijkerswoerd waren van belang voor de recreatieve mogelijkheden. Een plas met een oppervlakte van 75 hectare was geschikt voor roeiboten, kano’s en kleine zeilboten en voor zwemmogelijkheden met ligweiden aan de noordzijde. De te verbreden watergangen boden gelegenheid tot vissen en schaatsen. Gedacht was ook al aan voet-, fiets- en ruiterpaden. Het gebied - Elster grondgebied! - was uitsluitend bedoeld voor de recreatie van de bewoners uit de aangrenzende stedelijke bebouwing in de wijk Malburgen! De bestaande agrarische bebouwing kon functies krijgen als ponyfarm, manege, café-uitspanning, speeltuin, midgetgolf, clubhuis, jeugdherberg of dienstwoning (sic!). Ten westen van de spoorlijn waren een groot volkstuinencomplex en een camping voorzien voor Malburgen. De provinciale planologische dienst vroeg in januari 1972 de directeur van gemeentewerken Arnhem de gemeente Elst te verzoeken een bestemmingsplan te ontwerpen. De directeur deed dit bij schrijven van 10 februari. Intussen had het dagelijks bestuur van de gemeente Elst in januari 1972 bij toeval van deze zaak gehoord! Het maakte 11 februari 1972 tijdens overleg met een deputatie van het college van Arnhem drie afspraken: de kosten voor het ontwerpen van een bestemmingsplan waren voor rekening van Arnhem; bij het maken van plannen waarbij grondgebied van Elst betrokken is, ‘(zal) in het vervolg tijdig overleg met ons college worden gepleegd’; en Elst zou afschriften ontvangen van de stukken over de ontgronding in Rijkerswoerd. In juni 1973 was er nog steeds geen ontwerpbestemmingsplan, wel een plan voor recreatiezones tussen Malburgen, Elst en Huissen. Gemeentewerken Arnhem dacht dat het recreatieschap Over-Betuwe het plan zou ontwerpen. Bovendien maakte de gemeente Elst bezwaar tegen één grote plas en opheffing van de Kerkstraat. Uiteindelijk is het gebied van de Rijkerswoerdse plassen opgenomen in het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Elst (1979) met de bestemming ‘recreatieve doeleinden’. Zoals het hoort!
GS legden hun voorstel tot grenswijziging 30 juni 1971 voor aan de gemeenteraden van Arnhem en Elst. Arnhem ging 16 augustus 1971 akkoord. Elst besloot 28 september 1971 ‘met veel pijn’ tot medewerking aan de grenswijziging, onder handhaving van de eerder gestelde voorwaarden. Beide gemeenten waren het erover eens dat de nieuwe zuidgrens de laatste grenswijziging was. Die wijziging zou ‘de definitieve afsluiting van de Arnhemse uitbreiding ten zuiden van de Rijn’ zijn. Het Ontwikkelingsplan Groot Malburgen 1969 projecteerde overeenkomstig de afspraak van 3 september 1968 recreatievoorzieningen tussen de woonbebouwing en de nieuwe gemeentegrens. De raad was in zijn reactie echter niet duidelijk. Sommige leden wilden de gordel van recreatievoorzieningen ten noorden van de nieuwe gemeentegrens; anderen spraken over recreatieobjecten tussen de woonbebouwing. De voorzitter nam in zijn conclusie helaas alleen het laatste op. GS stuurden de stukken over de ‘vrijwillige’ grenswijziging 22 oktober 1971 naar het ministerie van Binnenlandse Zaken. De aanbesteding van de tweede verkeersbrug zou in augustus 1972 zijn. Op verzoek van de minister legden GS de gemeenten Arnhem en Elst 18 augustus 1972 een ontwerpregeling tot grenswijziging voor. B. en W. van Elst wezen in hun raadsvoorstel op de sterk dalende bevolkingsgroei van Nederland, vooral door de sterke daling van het geboortecijfer. Mogelijk was dus de gemeentegrens ‘wat minder ver naar het zuiden te verplaatsen’ en daardoor de groene bufferzone te vergroten en bij Elst te laten. De Elster gemeenteraad besprak 26 september 1972 drie mogelijkheden om stedelijke bebouwing terug te dringen: verlegging van de gemeentegrens naar het noorden of onder handhaving van de voorgestelde gemeentegrens verlegging van de bebouwingsgrens zo ver mogelijk naar het noorden of een lage bebouwingsdichtheid met groen- en recreatievoorzieningen tussen de bebouwing. De gemeenteraad wenste een zo groot mogelijke open groene buffer ten noorden en zuiden van de toekomstige gemeentegrens. De 1200 meter brede groene buffer ten zuiden van de gemeentegrens moest in ieder geval grondgebied van de gemeente Elst blijven. De raad stemde uiteindelijk in met de voorgestelde grenswijziging met de aantekening dat indien mogelijk de bebouwingsgrens verder ‘naar het noorden moet worden opgeschoven’. Deze formulering was zwakker dan de afspraak van 3 september 1968. De tweede voorwaarde betrof de tweede stadsbrug. De raad handhaafde ook de voorwaarden over definitieve afsluiting van de stadsuitbreiding en recreatievoorzieningen tussen de woonbebouwing en de toekomstige gemeentegrens. De raad van Arnhem stemde op 2 oktober 1972 in met de grenswijziging. GS stuurden de ontwerpregeling 18 januari 1973 naar het ministerie van Binnenlandse Zaken. De raden waren akkoord, al had Elst de bebouwingsgrens wat noordelijker gewild. Het dalende geboortecijfer had voor de komende jaren geen invloed op de woningbehoefte van Arnhem. Verlegging van de bebouwingsgrens zou volgens de gemeente Arnhem ‘een geheel nieuwe stedenbouwkundige en financiële opzet voor het plan De Laar noodzakelijk maken’. In De Laar waren bovendien bijna alle gronden eigendom van de gemeente Arnhem. Het gemeentebestuur van Elst kon de planologische opzet bij het vooroverleg bespreken. De gemeenten Elst en Arnhem waren overeengekomen dat deze grenswijziging de definitieve afsluiting was van de uitbreiding van Arnhem ten zuiden van de Neder-Rijn. GS wilden geen uitspraak doen die voor een verre toekomst zou gelden. De wijk De Laar zou gebouwd worden tussen 1973 en 1980; overeenkomstig het herziene streekplan Rijn en IJssel. Het wetsontwerp inzake de grenswijziging ging 18 juli 1973 naar de Tweede Kamer. De wet van 24 oktober 1973 wijzigde de grens per 1 januari 1974.
Figuur 6: grenswijziging, 1 januari 1974: overdracht van de polder Elden en de buurschappen De Laar en Rijkerswoerd
Intussen had de gemeenteraad van Elst op 30 januari 1973 zijn beslissing over vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan De Laar verdaagd. De raad wilde zich daarover uitspreken om zo veel mogelijk open groen gebied te behouden. Dat was immers een belangrijke voorwaarde voor instemming met de grenswijziging. De raad oordeelde 24 april 1973 positief over de bestemming laagbouw in het plan. De kritiek gold de voorgestelde bestemming van de gronden ten noorden van de nieuwe gemeentegrens. Die was in strijd met de op 3 september 1968 gemaakte afspraken. Er was geen groengordel van driehonderd meter en de bebouwingsgrens was niet naar het noorden verschoven. Alleen ten noorden van de Rijkerswoerdsestraat ten oosten van de A52 was de bebouwinggrens naar het noorden verlegd; tot het verlengde van de Eldense Zeeg/Kroonse Wal. Niet ten noorden van de weg De Laar en de Rijkerswoerdsestraat ten westen van de A52. Overigens toonde Arnhem weinig respect voor cultuurhistorische buurschapnamen en -grenzen. Het noordelijke deel van De Laar Oost is gebouwd in de polder Elden, het zuidelijke deel in het noordwestelijke deel van de buurschap Rijkerswoerd. De woonwijk Rijkerswoerd is in de jaren negentig voor vijfduizend inwoners gebouwd in de polder Elden; ten noorden van het noordoostelijke deel van de buurschap Rijkerswoerd!
De raad van Elst was woedend en hield het voorstel aan. Een fractievoorzitter zei 9 mei 1973 onder verwijzing naar de afspraken van 3 september 1968 ‘zich grotelijks belazerd’ te voelen. Elst was ‘met de rug tegen de muur geplaatst’. Daarom verklaarde hij zich tegen vaststelling van het voorliggende plan. De raad bleek knarsetandend bereid als lid van de agglomeratie Arnhem streekbewust te denken. Eventuele bebouwing in een strook ten noorden van de gemeentegrens moest open bebouwing zijn in de vorm van bungalowbouw. Het compromis was laagbouw (maximaal twee lagen) in een groenzone met maximaal twintig woningen per hectare. De voorzitter deelde mee dat Arnhem onder Rijkerswoerdsestraat alleen het gedeelte ten oosten van de A52 had begrepen (sic!). Burgemeester Van Hövel was nog geen negen maanden in functie en was wellicht niet volledig bekend met de situatie in Rijkerswoerd. Hij had 3 september tijdens bestuurlijk overleg met Arnhem beter kunnen spreken over nieuwe gemeentegrens dan over Rijkerswoerdsestraat. Van Hövel dacht kennelijk dat de Rijkerswoerdsestraat de toekomstige gemeentegrens vormde. Dat zijn Arnhemse collega gemeend zou hebben dat deze straat ten oosten van de A52 lag, is zeer twijfelachtig. Arnhem wilde in 1968 immers al zandwinning in een geprojecteerde plas ten zuiden van de Rijkerswoerdsestraat. Niet ten noorden van die straat op toekomstig eigen grondgebied. Het gebruik van een topografische kaart bij dit overleg zou dus geen overbodige luxe zijn geweest….! Er waren weer geen afspraken gemaakt tussen de gemeenten Arnhem en Elst over compensatie voor de aantasting van het landschapsschoon en de nadelige financiële consequenties.
Uiteindelijk kwam tussen de Brabantweg en de zuidelijke gemeentegrens een zone van driehonderd meter met laagbouw (ook met drie bouwlagen!) en groen. Vereist was een overgangszone van het ‘rode’ stedelijke naar het ‘groenblauwe’ landelijke gebied. De bebouwingsgrens voor niet-agrarische bebouwing ten westen van de A52, nu A325, lag slechts een stukje ten noorden van de Rijkerswoerdsestraat en de weg De Laar. Ten oosten van de A325 ligt die een paar honderd meter noordelijker. Ten zuiden van die bebouwingsgrens mochten in de smalle groene open ruimte op Elster gebied geen nieuwbouw en stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden. Dus ook niet de bouw van een sportcomplex! Die bebouwingsgrens was en is nog steeds een principiële kwestie! Omstreeks 2001 verrezen, in strijd met de afspraken, ten noorden van de gemeentegrens bij café ‘De Klomp’ in de Boxmeerhof toch twee hoogbouwpanden. Typisch Arnhem!
Grenswijziging per 1 januari 1995: Driel-Oost, Spoorsprong, Schutgraaf of Schuytgraaf
Schutgraaf
De naam Schuytgraaf is een onjuiste en domme verbastering van de naam Schutgraaf voor een watergang (graaf) om water af te voeren (schutten). Schutgraaf was ook de naam van een boerderij en een pad aan de lange en belangrijke Eldense zeeg in de Elster buurschap De Laar. Rond het dorp Elst lagen negen buurschappen (let wel: geen buurtschappen). De Laar betekent onbebouwde woeste grond, broekland, moerassig land of niet in cultuur gebrachte (kom)gronden. Ten oosten van Elst kent men de Bredelaar, hier de Smallelaar. Dat broekland, zoals Het Broek ten zuiden van de Rijkerswoerdesestraat (nu Waterrijk west en oost), wordt doorsneden door graven, pijpen, zoals de Noordelijke en de Zuidelijke Laarsche Pijp, zegen (vooral naar het afwateringskanaal De Linge (vandaar: Landschapspark Lingezegen) en afwateringssloten. Voor de waterafvoer was ook het kanaal de Grift en de Rijn- en Waalwetering, later het kanaal De Linge). In De Laar loopt een betrekkelijk smalle rug van hogere moorgrond vanuit het beduidend hoger gelegen buurschap Rijkerswoerd met stroomruggronden. Op die rug waren drie boerderijen gebouwd: de Voorste Laar (fam. J. Willemsens), de Middelste Laar (fam. W. N. ten Bosch) en de Achterste Laar (fam. W. van Hilten). In de Romeinse tijd liepen er vanuit Aam waterlopen of waterwegen zoals de Moorzeeg naar de Limes. Ook daardoor was bewoning van De Laar vrijwel onmogelijk. Er leefden vooral jagers. Een belangrijk deel van deze waterweg is te herkennen ten oosten van ’t Vlot van de sportvelden naar het noorden waar desondanks op de hoek ’t Vlot/Vogelenzangsestraat woningen (met rieten dak) zijn gebouwd in de door Elst aangegeven westelijke landelijke overgangszone waar niet gebouwd mocht worden. Het huidige De Laar West was De Laar Oost en De Laar Oost (!) het veel hoger gelegen Rijkerswoerd ussen de Eldense zeeg en de Rijkerswoerdsestraat. Dat moet dan ook Rijkerswoerd West heten. De naam past totaal niet bij de grond!
Tijdens de Tweede Wereldoorlog had De Laar niets te maken met de zgn. Slag om Arnhem (een ongelukkige geschiedvervalsing, omdat het doel niet Arnhem maar een bruggenhoofd op de Veluwe was en lichtbewapende luchtlandingstroepen geen slag kunnen leveren met een zwaarbewapende tegenstander). Tijdens het Duitse offensief tegen het Over-Betuwse bruggenhoofd van 1 tot 6 oktober 1944 lagen in De Laar Britse infanteristen – en dus niet alleen Engelsen – van het 5de en 4de bataljon van The Wiltshire Regiment dat van 22 tot 24 september tot taak had de op 21 september vastgelopen Irish Guards (mislukking van operatie Market Garden) te ontzetten ten zuiden van Elst. De Wiltshires waren niet betrokken bij de zuivering van Elst van Duitse troepen, zoals Arnhem ten onrechte beweert op het informatiebord bij het Wiltshire-monument. Het geallieerde bruggenhoofd was gevormd om gevluchte en teruggetrokken Britten rond Hartenstein te evacueren via de Over-Betuwe naar Nijmegen. Doel van de eerste Duitse aanvallen was op 1 oktober het dorp Elst om vandaar door te stoten naar de Waalbrug, de levensader van het bruggenhoofd. De hoofdaanval op Elst kwam door twee pantserdivisies (in de Over-Betuwe -sic-) vanuit Huissen naar Aam en vanuit Elden naar de Linge en de spoorwegovergang in Elst. Een flankdekkingsaanval van een bataljon uit Elden over de straat De Laar was gericht tegen de Wiltshires met het doel Elst vanuit de flank aan te vallen. De Wiltshires verdronken bijna in hun schuttersputjes en loopgraven bij de verdediging van vooral de spoorwegovergang. Voertuigen stonden op de Grote Molenstraat. De Britse generaal vroeg ’s avonds luchtsteun door het bombarderen van aanvoerroutes bij Huissen en Elden op 2 oktober. Bij die bombardementen kwamen veel burgers om. De Duitsers rukten op tot de Voorste Laar, de Middelste was al verwoest. De strijd golfde heen en weer, ook met steun van het 4de bataljon. Aan het einde van de week telde het 5de bataljon 27 gesneuvelden en drie personen die aan hun verwondingen waren overleden, en het 4de bataljon 19 gesneuvelden en zes mannen die overleden waren aan hun verwondingen. Ten zuiden van Elst hadden ze respectievelijk 6 en 14 mannen verloren.
Het door de vele onjuiste informatie beruchte Wiltshiremonument spreekt abusievelijk over The Battle for the Island, herinnert uitsluitend de tijdens die slag gesneuvelde militairen (?) en dateert die slag abusievelijk van 22 september tot 6 oktober 1944. Een grove schande!!! Typisch Arnhem.
Zicht op de spoorlijn en de spoorwegovergang. In het groen de Middelste Laar.
Zicht op de Voorste Laar
Indruk van De Laar (op de achtergrond de spoorlijn)
Schuytgraaf
Een centraal geregeld ruimtelijke ordeningsbeleid was vervat in de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening (1988) en de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex; 1992). Uit de daarin opgenomen ministeriële beleidsvoornemens volgden op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dwingende planologische kernbeslissingen. Provincies en gemeenten waren verplicht hun streek- en bestemmingsplannen met deze kernbeslissingen in overeenstemming te brengen. De Vierde Nota wees Arnhem-Nijmegen aan als een stedelijk knooppunt en schreef een geconcentreerde stadsontwikkeling binnen de stedelijke structuren van de knooppunten voor. Doel was economische groei van die stedelijke knooppunten. De Vinex bevatte uitgangspunten voor nieuwe woningbouw(Vinex)locaties per 1 januari 1995, waaronder de compacte stadsbenadering. De bouw van woningen en bedrijven moest binnen, aan de rand of op enige afstand van steden plaatsvinden. De nota gaf zelfs de richting aan voor nieuwe uitbreidingslocaties met eisen voor bescherming van open gebied. De Nota Ruimte brak in 2006 met deze centraal geregelde ruimtelijke ordeningspolitiek onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Sinds omstreeks 1980 was al gesproken over een eventuele Nijmeegse ‘Sprong over de Waal’. Alternatieven waren uitbreiding in Beuningen-Noord, Weurt-West en Ewijk-Oost. Er was zelfs al een Over-Betuwestudie verschenen. Het streekplan van 1987 beschouwde de Over-Betuwe nog als een open groene bufferzone tussen Arnhem en Nijmegen. Vandaar dat GS in 1990 uitbreiding van Arnhem naar het zuiden afwezen. Arnhem mocht in de Over-Betuwe wel uitbreiden naar het westen zonder aantasting van de groene buffer. Provinciale Staten stemden op 24 oktober 1990 echter toch in met het Ontwikkelingsmodel Arnhem-Nijmegen dat gebaseerd was op de ‘Discussienota Arnhem-Nijmegen ligt goed’. De gewenste ontwikkeling van het knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN) hield de Waalsprong en aantasting van de groene bufferzone in. GS stelden in mei 1992 de ontwerpontwikkelingsvisie voor het KAN vast. De OBO (Over-Betuwe Overleg) gemeenten sloten 18 november 1991 het Pact van Doornenburg als basis voor een gezamenlijke bestuurlijke en ruimtelijke invulling van de Over-Betuwe. Deze gemeenten presenteerden in april 1992 het Over-Betuwe Alternatief (OBA.) voor de Ontwikkelingsvisie. Kernpunt was de bouw van 4.000 woningen in Driel-Oost; 12.500 in de Vinex-locatie Land over de Waal, 3.500 in Elst en 2.500 in Bemmel als knooppunttaakstelling. De OBO gemeenten hielden op 19 november 1992 een raadsledenbijeenkomst in kasteel Doornenburg. De provincie hield echter vast aan uitvoering van de Ontwikkelingsvisie en de Waalsprong. Provinciale Staten stelden op 28 april 1993 de Ontwikkelingsvisie vast. De betrokken gemeenten kregen opdracht uiterlijk op 1 november 1993 te komen tot een convenant ter uitvoering van de Ontwikkelingsvisie. Arnhem, Nijmegen en de OBO gemeenten moesten rekening houden met het rijksbod voortvloeiend uit de Vinex. De rijkssubsidie bedroeg 89 miljoen gulden voor vooral de Vinex-locaties Driel-Oost (Spoorsprong, Schutgraaf verbasterd tot Schuytgraaf) en Land over de Waal (Waalsprong). Het ging in totaal om 24.000 woningen: 5.500 in de Spoorsprong, 6.400 in Over-Betuwse gemeenten en 12.000 in de fel omstreden Waalsprong.
Bij de uitwerking van de Vinex en het verstedelijkingsbeleid maakten rijk, provincie en KAN ook afspraken over behoud en financiering van een beperkte groene buffer; het restant van de roemruchte groene bufferzone tussen Rijn en Waal. Dit ‘buffertje’ tussen Arnhem, Elst, Bemmel en Nijmegen moest behouden blijven als (beperkte) compensatie of verevening voor de verstedelijking in de Over-Betuwe. Deze compensatie voor aantasting van het Over-Betuwse landschapsschoon bestond uit landschapsontwikkeling in de vorm van realisering van het regionale Landschapspark (geen stadspark!) Over-Betuwe (later: Lingezegen) in een groene bufferzone tegen verdere verstedelijking. Het rijk nam 470 hectare ‘strategisch groen’ voor zijn rekening en de helft van de kosten voor 70 hectare ‘corridorgroen’. De overige kosten voor realisering (aanleg en beheer) van het park waren voor rekening van de provincie, het waterschap, het KAN en de gemeenten Arnhem, Nijmegen (in 2008 voortijdig teruggetrokken), Elst (Overbetuwe) en Bemmel (Lingewaard). Realisering van het landschapspark en de beoogde landschapsontwikkeling (loofbos, watergebied en agrarisch gebied) was een zaak van het KAN, maar dat had tot omstreeks 2005 eenzijdig aandacht voor oplossing van grootstedelijke problematiek.
In 1992 wilde Arnhem uitbreiden tot de Linge tussen de A325 en de Grote Molenstraat. De gemeente Elst weigerde dat onder verwijzing naar de bebouwingsgrens langs de Rijkerswoerdsestraat en de straat De Laar. Een mogelijkheid was het komgrondengebied in het westelijke deel van buurschap De Laar ten westen van de spoorlijn Arnhem-Nijmegen op grondgebied van Elst en Heteren, Elst verlengde onmiddellijk de bebouwingsgrens van de spoorlijn tot de Grote Molenstraat. De gemeenten Arnhem, Elst en Heteren sloten na maandenlang onderhandelen op 29 oktober 1993 een overeenkomst over Driel-Oost (Spoorsprong). Intussen hadden projectontwikkelaars veel grond gekocht. Onderhandelaars spraken over een gedwongen ‘vrijwillige’ grenscorrectie. De drie gemeenten legden, zoals vereist, deze overeenkomst op 1 november 1993 vast in een convenant met kaart en afspraken!
Figuur 7: grenswijziging, 1 januari 1995
Het over te dragen gebied van tweeënhalve kilometer lang en anderhalve kilometer breed (circa 440 hectare) lag ten westen van de spoorlijn Arnhem-Nijmegen. De naam ’t Vlot in de laaggelegen komgronden (broekland) was veelzeggend. De gemeentegrens laat zien dat Heteren het noordelijke deel tot halverwege de Neder-Rijn overdroeg en Elst het zuidelijke deel. Arnhem stemde in met de door beide Over-Betuwse gemeenten gestelde voorwaarden voor instemming met de grenscorrectie. Wezenlijk is het verschil tussen de plangrens (de toekomstige gemeentegrens van Arnhem) en de bebouwingsgrens. Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen de bebouwingsgrens! Er was lering getrokken uit de negatieve ervaringen met afspraken over de planvorming voor de wijken De Laar en Rijkerswoerd in 1973! De vereiste duidelijkheid was verkregen door schriftelijke afspraken en een kaart. De zuidelijke bebouwingsgrens ligt in het verlengde van de sinds 1974 bestaande bebouwingsgrens ten noorden van de weg De Laar en de Rijkerswoerdsestraat tot de A325. Buiten de bebouwingsgrens vallen het gebied ten noorden en noordoosten van ’t Vlot met de bestemming ‘groen en/of water’; de ecologische zone bij de Vogelenzangsestraat; het agrarische gebied tussen Achterstraat en Drielse dijk; een strook grond langs de spoordijk; en gronden ten zuiden en zuidwesten van het plangebied met eveneens de bestemming ‘groen en/of water’. De gemeenteraad van Arnhem mocht het bestemmingsplan vaststellen na advies van een Overleggroep van bestuurders en ambtenaren uit de drie gemeenten. Deze groep mocht ‘een bindend advies uitbrengen over de planologische en stedenbouwkundige invulling van de zuid- en westrand van het gebied Driel-Oost’. De gronden in die randen hebben de bestemming ‘groen en/of water’. Een mogelijke planologische of landschappelijke invulling van die bestemming is weide-, boomgaard-, bos- of parklandschap of een meertje aansluitend bij de bestaande landschappelijke inrichting; een stedenbouwkundige invulling van die bestemming is bomenrijen, groenzones, park, paden, plantsoenen, waterpartijen, gazons en bloemperken. Het gebied tussen plangrens en bebouwingsgrens is geen buffer, maar een landelijke overgangszone waarvan de inrichting moet ‘aansluiten bij de verdere landschappelijke inrichting’. Bedoeld was Landschapspark Over-Betuwe (later: Lingezegen) en aangrenzend overwegend agrarisch gebied. Arnhem was bereid ‘in redelijkheid mee te betalen’ aan het landschapsontwikkelingsplan. Bij eventuele nieuwe grenscorrecties in westelijke richting zou een vrije zone van achthonderd meter vanuit het dorp Driel in acht worden genomen. De grenscorrectie voor Driel-Oost of Spoorsprong kwam tot stand bij gelijkluidende besluiten van de raden van de drie betrokken gemeenten. De gemeenteraden van Heteren, Elst en Arnhem stemden respectievelijk 28 november, 6 en 12 december 1994 in met de grenscorrectie en het convenant. GS stemden op 30 december 1993 in met deze besluiten en stelden overeenkomstig de wet-ARHI de nieuwe grenzen vast. De gevolgde versnelde procedure was gebaseerd op de wet Algemene Regels Herindeling (ARHI) van 24 oktober 1984. De Spoorsprong (Driel-Oost) ging 1 januari 1995 over naar Arnhem. Het komgrondengebied kreeg in 1996 na een prijsvraag de naam Schuytgraaf. Die naam was ten onrechte en foutief afgeleid van de aan de Eldense Zeeg gelegen boerderij ‘De Schutgraaf’ en de watergang en de weg met de naam ‘Schutgraaf’.
Arnhem wilde daarna in strijd met in 1973 gemaakte afspraken uitbreiding in het gebied tussen de A50 en het dorp Driel. Afgesproken was immers dat de zuidgrens van 1974 de laatste grenswijziging zou zijn en de definitieve afsluiting van stadsuitbreiding ten zuiden van de Neder-Rijn! De Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken oordeelde in februari 2000 negatief over stadsuitbreiding in de richting van Heteren. Al in februari 1996 en mei 1998 probeerde Arnhem af te komen van de bebouwingsgrens aan de zuidkant van het plangebied van de Spoorsprong. De stad wilde een gedeeltelijke bebouwing van de zuidelijke landelijke overgangszone waaraan een groen- en /of waterfunctie was toegekend. Elst kende de stiekeme streken van Arnhem en reageerde gelet op de planvorming van Rijkerswoerd in de eerste helft van de jaren zeventig terecht negatief. Elst achtte geen termen aanwezig om het Arnhemse verzoek te honoreren. Een conflict ontstond ook over de planning van een complex van sportvelden met een hek eromheen in de oostkant van de zuidelijke landelijke overgangszone buiten de bebouwingsgrens op gronden met bestemming ‘groen en/of water’. Dat complex is later zonder toestemming van Elst door Arnhem dus illegaal gebouwd in de zuidwestelijke overgangszone buiten de bebouwingsgrens op gronden met de bestemming ‘groen en/of water’ Sindsdien wil Arnhem het zogenaamde ‘verschoven woningbouwprogramma’ (onzin) met geasfalteerde wandel- en fietspaden alsnog realiseren in de zuidelijke landelijke overgangszone, dus buiten de bebouwingsgrens op gronden met de bestemming ‘groen en/of water’.
In 2001 fuseerden Elst, Heteren en Valburg tot de gemeente Overbetuwe. In 2004 weigerde de betrokken wethouder – een doorgewinterde Elstenaar met kennis van de streken van Arnhem – telefonisch kortaf en resoluut een dergelijk verzoek van Arnhem onder verwijzing naar de juiste korte antwoorden van de gemeente Elst en kaart en tekst van het convenant. Daarna begon in 2008 de tijd van onbegrip, leugens, bedrog, knoeierij met en vervalsing van het convenant en het op basis van die stiekeme streken verschaffen van onvolledige en onjuiste informatie door Arnhem aan de gemeente Overbetuwe en ook door de gemeente Overbetuwe die de gemeentelijke belangen verkwanselde door kritiekloos en passief Arnhem te volgen. Beide gemeenten hebben sindsdien hun raden telkens op het verkeerde been gezet door onjuiste en onvolledige informatie te verstrekken als basis voor besluitvorming. Arnhem bouwde buiten de bebouwingsgrens op gronden met de bestemming ‘groen en/of water’ en een vereiste landschappelijke inrichting. De stad baseerde zich op de smerige leugen dat een stedenbouwkundige invulling van de bestemming ‘groen en/of water’ woningbouw en infrastructuur (sic!) is. Arnhemse wethouders kijken kennelijk nooit in een stedenbouwkundig plan bij de paragraaf ‘groen en water’. Ten zuiden van de bebouwingsgrens verrezen illegaal Sportpark Schuytgraaf en de hulpwarmtecentrale van Nuon die in het noordoosten was geprojecteerd; ten noorden en westen van die grens verrezen ten noorden en noordoosten van ’t Vlot in het hoge grondwater woningen met rieten kap. Voor een eventuele wijziging van de bebouwingsgrens en de bestemming en inrichting van de bewuste gronden lijkt meer vereist; op z’n minst twee gelijkluidende raadsbesluiten van Arnhem en Overbetuwe. Een bestemmingswijziging voor de gronden buiten de bebouwingsgrens kan overigens geen andere zijn dan ‘agrarisch gebied’, ‘park’ of ‘recreatie’. Ook in een door Arnhem in 2009 opgesteld nieuw visiedocument voor Schuytgraaf, waar geen 5.500 woningen worden gebouwd maar zo’n duizend meer. Een bindend advies is immers geen vrijblijvend advies. Zo’n advies moet opgevolgd worden. De waarschuwende woorden van burgemeester Klijn uit 1967 zijn tegenwoordig nog steeds actueel. Bovendien is sindsdien Arnhem door het niet nakomen van afspraken een onbetrouwbare partner gebleken!
De gebiedsvisie uit 2009 munt ook verder uit in gebrek aan historisch besef en (historische) kennis van zaken. Drie voorbeelden.
3. De gebiedsvisie plaatst Schuytgraaf in het grotere geheel van de stadsregio Arnhem - Nijmegen. Daar is op zich niets tegen. Het vereist echter wel enige interesse in en (historische) kennis van die regio en minder slordig, verwarrend en onjuist taal- en kaartgebruik. Op een tweetal kaarten (pag. 32) is het regionale Landschapspark Lingezegen aangegeven als deel van Arnhem-Zuid. De gebiedsvisie bemoeit zich ook al met de inrichting van dit park, vooral met het deel De Park ten zuiden van Schuytgraaf. De aanduiding van Landschapspark Lingezegen als recreatie- en natuurgebied is onjuist. Het is als beoogd vochtig loofboslandschap De Park het westelijke deel van Landschapspark Lingezegen. (Dit landschapspark vormt met stedelijke uitloopgebieden Park Lingezdegen). Als compensatie voor de zware aantasting van het landschap(sschoon) van de Over-Betuwe door de verstedelijking van dit gebied, onder andere door de woonwijk Schuytgraaf. De gemeenteraad van Overbetuwe behoort bebouwing van de gronden tussen bebouwingsgrens en gemeentegrens in Schuytgraaf te voorkomen. Arnhem moet handelen naar wat schriftelijk overeengekomen is. De ontstaansgrond van Overbetuwe is te functioneren als een krachtige buffergemeente tussen Arnhem en Nijmegen. De raad moet dan wel vasthouden aan de afspraken van 1 november 1993.
Arnhem wil ook nog 200 woningen bouwen in zuidelijke overgangszone
Arnhem wilde ten zuiden van de Vinex-wijk Schuytgraaf in de landschappelijke overgangszone nog tweehonderd woningen bouwen. Bij voorkeur in de vorm van landgoederen als overgang tussen de woonwijk Schuytgraaf en het regionale Landschapspark Lingezegen. Dat stond in de op 8 september 2009 door burgemeester en wethouders van Arnhem vastgestelde visie op de verdere ontwikkeling van Schuytgraaf. Deze gebiedsvisie vormt de basis voor stedenbouwkundige plannen, een herziening van het bestemmingsplan (2000) en andere plannen. Het bestaande bestemmingsplan is financieel-economisch niet haalbaar. Tien hectare extra woongebied is in strijd met dat plan. Er zijn grotere kavels met ruimere woningen nodig zonder het totale aantal woningen te verhogen. Ook de ruimere parkeernormen van Arnhem leiden tot een groter ruimtebeslag. Bedacht moet wel worden dat de locatie Schuytgraaf oorspronkelijk bestemd is voor 5500 woningen en dat dit aantal intussen is verhoogd naar 6500! Geen wonder dat er ruimtegebrek is. Een van de oplossingen in de visie is realisering van tweehonderd woningen buiten de vastgestelde bebouwingsgrens. Deze oplossing is echter in strijd met de in 1993 gemaakte afspraken met de voormalige gemeenten Elst en Heteren. Die hebben voorwaarden gesteld aan de gebiedsoverdracht. Na acceptatie daarvan door Arnhem zijn de afspraken schriftelijk en op kaart vastgelegd. Er was lering getrokken uit negatieve ervaringen met buurgemeente Arnhem twintig jaar eerder. Arnhem handelt nu voor de vierde keer in strijd met deze afspraken. Vers in het geheugen liggen immers nog de bouw van de Nuon hulpwarmtecentrale; de aanleg van sportpark Schuytgraaf en woningbouw (met rieten kap) ten noorden en oosten van ’t Vlot. Allemaal in strijd met het convenant van 1 november 1993. Veelbetekenend is dat deze overeenkomst ontbreekt in de bronnenlijst van de gebiedsvisie.
Arnhem heeft gebouwd en wil dus nog meer bouwen buiten de afgesproken en vastgelegde op de kaart van 1 november 1993 duidelijk aangegeven bebouwingsgrens; op gronden met de bindende bestemming ‘groen en/of water’ en een bindende inrichtingseis. De inrichting van het overgangsgebied tussen de bebouwingsgrens en de nieuwe Arnhemse gemeentegrens moet aansluiten bij de aangrenzende landschappelijke inrichting (agrarisch of park). Arnhem wil de inrichting van dit overgangsgebied laten aansluiten bij de woonbebouwing van Schuytgraaf. Toch bouwen in het overgangsgebied is volledig in strijd met de door de raden van Arnhem en Elst vastgestelde en door de provincie in 1993 goedgekeurde afspraken.
De gemeente Overbetuwe had, zeker sinds 2009, de gemeente Arnhem niet moeten vertrouwen. Die stad beweerde dat in het door Arnhem, Heteren en Elst op 1 november 1993 ondertekende convenant de bebouwingsgrens onduidelijk was weergegeven en dat een stedenbouwkundige invulling van de bestemming ‘’groen en/of water’’ in de landelijke overgangszones tussen bebouwingsgrens en gemeentegrens ‘woningbouw en infrastructuur’ was. Een domme, smerige en typisch Arnhemse leugen waar de gemeente Elst nooit ingetrapt zou zijn. Die begon altijd met jaren nee te zeggen tegen Arnhem en ook te strijden tegen provincie en rijk. In werkelijkheid was de bebouwingsgrens natuurlijk glashelder aangegeven in het verlengde van de sinds 1974 bestaande bebouwingsgrens voor niet-agrarische bebouwing van de A325 naar de spoorlijn Arnhem-Nijmegen. Bindend advies kan worden uitgebracht over de planologische (landschappelijke) en stedenbouwkundige invulling van de zuid- en westrand van het gebied. De planologische invulling van de bestemming leidt tot weide-, bos-, akker- of waterlandschap en een stedenbouwkundige invulling tot plantsoenen, wandelpaden, waterpartijen, sloten, bomenrijen, gazons en bloemperken. Het zgn. convenant van 2010 - ook wel abusievelijk gezien als bindend advies - is op deze Arnhemse onwaarheden (eufemisme) gebaseerd evenals op het ontkennen van de duidelijk in het convenant aangegeven bebouwingsgrens en bestemming van de gronden in de landelijke overgangszones. De gemeente Overbetuwe ‘vergat’ te protesteren tegen het op deze leugens gebaseerde bestemmingsplan in 2011 en zat daardoor nog tot 2024 met de gebakken peren. In dat jaar kwam Arnhem met een nieuw voorstel dat echter eveneens in strijd was met het convenant van 1993: bouwen buiten de ook door Arnhem vastgestelde bebouwingsgrens op gronden met de bestemming groen en/of water. Overbetuwe behoorde dus te weigeren. Een stap naar de Raad van State was overbodig omdat voor iedereen duidelijk was (?) dat het Arnhemse voorstel volledig in strijd was met het convenant. De juridische adviseurs van Overbetuwe begrepen er echter nog steeds weinig tot niets van en dat leidde tot vertraging en misverstanden..
Overbetuwe zal voortaan Arnhem strikt moeten houden aan de duidelijk aangegeven bebouwingsgrens ten zuiden en ten westen van het bebouwde gebied en de bestemming ’groen en/of water’ in de landelijke overgangszones en daarbij afzien van een bindend advies over die bestemming. De gemeente Overbetuwe heeft haar les geleerd en moet protesteren tegen elk bestemmingsplan in die zones. Illegale bebouwing in de zuidwestelijke overgangszone omvat sportveld, padelbanen, een clubgebouw en een jongerencentrum. De onjuist geïnformeerde en goedgelovige en zelf geen initiatieven nemende gemeenteraad van Overbetuwe dient voortaan zelf beter op te letten en op te treden als werkelijk gemeentelijk bestuursorgaan met verstand van zaken .
Nijmegen over de brug. Grenswijziging per 1 januari 1998: Waalsprong
De vereiste overeenkomst over de Waalsprong was niet tijdig bereikt. Nijmegen kwam op 25 oktober 1993 nog met een startconvenant als laatste bod aan de gemeenten Elst, Bemmel en Valburg. De OBO gemeenten kwamen 29 oktober 1993 met een eigen startconvenant. Hoofdpunten waren geen grenscorrecties, een Ontwikkelingsmaatschappij van de betrokken gemeenten en een andere verdeling van de woningen. Nijmegen achtte verder onderhandelen zinloos. De OBO gemeenten waren bereid in totaal 8.500 woningen voor Nijmegen te bouwen: 1000 in Bemmel, 3000 in Lent, 1500 in Oosterhout, 1000 elders en 2000 verspreid over de OBO gemeenten. De provincie vreesde dat een onvolledige uitvoering van de Ontwikkelingsvisie geen rijkssubsidie en geen stedelijk knooppunt betekende. Provinciale Staten besloten op 15 december 1993 de impasse te doorbreken met het starten van de procedures voor drie grenscorrecties op basis van de wet ARHI. Dit besluit betekende grondoverdracht voor de beruchte Waalsprong aan Nijmegen door Bemmel, Elst (het westelijk deel van Lent) en Valburg. Nijmegen moest de brug en de Waal over. De provincie wilde overdracht van gebied ten westen van de spoordijk door Elst, ten oosten van Oosterhout door Valburg en Ressen en omgeving door Bemmel. De wettelijke mogelijkheden verhinderden ruimere grenscorrecties.
Figuur 8: door GS voorgestelde grenswijziging met een gedeeld Lent, december 1993
De bereidheid van Bemmel vrijwillig grondgebied over te dragen betekende het uiteenvallen van de OBO gemeenten. Elst en Valburg betreurden 21 december 1993 het provinciale besluit. Voor de OBO gemeenten was ‘geen actief ontwikkelende rol weggelegd bij de realisering van de Ontwikkelingsvisie’. In het besluitvormingsproces was louter oog voor ‘stedelijke problematiek’. Elst en Valburg overlegden niet meer met Nijmegen en verlieten de Interbestuurlijke Begeleidingscommissie (IBBC) van het KAN. Ze waren in 1994 bereid de Ontwikkelingsvisie uit te voeren mits provincie en KAN hen serieus namen. De gemeente Valburg was op 22 december 1994 onder voorwaarden bereid tot vrijwillige grondoverdracht. Een belangrijke voorwaarde was behoud van een bufferzone tussen de Groenestraat en de Verloren Zeeg/Stationsstraat (niet gerealiseerd). Elst wilde in januari 1995 geen provinciaal opgelegde grenscorrectieprocedure met een gedeeld Lent, maar een zwaardere ‘vrijwillige’ herindelingsprocedure voor geheel Lent. Voorwaarden waren nieuwbouw vanuit de bestaande woongebieden (niet gerealiseerd); verplaatsing van de glastuinbouw naar Bergerden; bouw van 2500 woningen in Westeraam, en een gemeentelijke herindeling met Valburg en Heteren. Valburg en Nijmegen stemden in november 1995 in met overdracht van gebied ten zuidoosten van Oosterhout op 1 januari 1996. De raden van Bemmel en Nijmegen besloten in juli 1996 tot overdracht van voornamelijk Ressen op 1 januari 1997. De herindelingprocedure over Lent begon op 1 april 1996. De raden van de gemeenten Elst en Nijmegen stelden 27 augustus 1996 de ontwerpregeling tot herindeling van Lent vast. GS stuurden 3 september de goedgekeurde raadsbesluiten naar de minister van Binnenlandse Zaken. De wet van 2 juli 1997 wijzigde de grens tussen de gemeenten Elst en Nijmegen (Staatsblad 1997, 313). Het dorp Lent met circa 3.100 inwoners en een oppervlakte van 716 hectare ging 1 januari 1998 over naar Nijmegen.
Figuur 9: grenswijziging, 1 januari 1998
Figuur 10: grenscorrectie ten noorden van de A15, 1 januari 1998
Diezelfde dag ging een strook grond tussen de A15 en de Wolfhoeksestraat van Nijmegen over naar Elst. Na de grenscorrecties met Valburg en Bemmel was daar een reststrook ontstaan. Voor de overdracht van dit gebied was een beperkte grenscorrectie nodig. De redenen waren een duidelijk grensverloop en betere hulpverlening bij calamiteiten. De raden van Nijmegen en Elst stemden respectievelijk 24 september en 28 oktober 1997 in met deze gebiedsoverdracht. GS stelden op 9 december 1997 de grens vast. Sinds 1 januari 2010 behoren Ressen en Oosterhout gedeeltelijk tot de gemeente Nijmegen. Verdwenen is Lent, gemeente Nijmegen. Net als Elden, gemeente Arnhem. Nijmegen zag Lent niet als een VINEX-locatie, maar ten onrechte als een stadsdeel.
Gevolgen van de verstedelijking
De stedelijke penetratie in de Over-Betuwe had twee rechtstreekse gevolgen: realisering van het regionale Landschapspark Over-Betuwe (later: Lingezegen) als compensatie voor de verstedelijking in de Over-Betuwe na 1993 en een gemeentelijke herindeling per 1 januari 2001.
In 2009 is park Lingezegen een nog steeds niet gerealiseerde rijksbufferzone. Arnhem en Nijmegen hebben sinds 1995 moeite met het nakomen van de vereiste compensatieverplichtingen. Arnhem voor de aantasting van fraai komgrondgebied door de bouw van de wijk Schuytgraaf en Nijmegen van Over-Betuws landschapsschoon door de Waalsprong. In 2024 is het vochtig Loofboslandschap De Park nog steeds niet gerealiseerd. Het gebied lijkt nog lang niet op een Over-Betuws landschap; het is eerder een mislukt stadspark.
De Over-Betuwe kon op grond van de provinciale nota ‘Vergelijkt, zo gij wilt’ van 7 mei 1996 kiezen voor één of twee gemeenten. Het overleg tussen de betrokken gemeenten op basis van de wet ARHI begon op 3 juni 1996. De gemeente Overbetuwe ontstond in 2001 door samenvoeging van de voormalige gemeenten Elst, Heteren en Valburg; de gemeente Lingewaard door samenvoeging van de voormalige gemeenten Bemmel, Huissen en Gendt.
Bronvermelding:
Archief Streekblad ‘De Betuwe’ (Elst), leggers 1956, 1964/1966, 1971/1973, 1993.
Archief gemeente Overbetuwe (in 2001 naar Gelders Archief):
1.777.811.21 Uitbreidingsplan Arnhem Zuid 10 oktober 1949, no. 10721 en Bestemmingsplan recreatiegebied tussen Elst en Malburgen (1972 t/m 1975);
2.07.15 Grenscorrectie Arnhem, Elst en Heteren, 1993-1995;
2.07.51 Vergaderingen gemeenteraad Elst, notulen 1972, 1973;
2.07.151 Grenswijziging Arnhem, 27 maart 1953; 10 november 1965; plan Malburgen (1966; 1967); 1 januari 1974 1970/1977; Grenscorrecties Arnhem 1995 (1993/1996) map 2954; Grenscorrectie Waalsprong, dossier 1-2, map I-II 3220 en map 4159, 1992/1997.